Daar zit je dan. Je bent 35 jaar intensief met de hockeysport bezig geweest. Vanaf je negentiende heb je jaarlijks een ploeg gecoacht. En nu doe je helemaal niets meer in die wereld. Het is de werkelijkheid van Boaz Janssen. Heel lang was Janssen een gevestigde naam in eerst de 1e klasse, daarna in de overgangs-, promotie- en hoofdklasse. Hij was een coach met inhoud én een mening. Hoe toepasselijk is het dan om in een filosofielokaal op het Montessori College Nijmegen zijn inhoud te beproeven en zijn mening te beluisteren?
De brandende vraag waar we mee willen beginnen is natuurlijk waarom de voormalige leermeester zijn carrière zo abrupt beëindigde. Hockey leek immers zijn passie. Janssen neemt de tijd, knikt op een manier van ‘goede vraag’ en begint te vertellen: “Ik heb meerdere passies en hoe ouder je wordt hoe meer dat in evenwicht komt. Na twee seizoenen in de coronapandemie had ik het best zwaar en toen Nijmegen aangaf dat ze een andere richting op wilde gaan met Dames 1 was het in mijn hoofd ook klaar. Stiekem wist ik dat het niet ging werken.” De redenen waren tweeledig: “Nijmegen is de club waar ik volwassen ben geworden als jeugdcoach en waar ik zelf speelde, maar de voorwaardes om mijn werk op mijn gewenste niveau te doen waren er vanaf het begin eigenlijk niet. Ik heb onvoldoende op mijn manier kunnen zaaien dus het oogsten bleef uit. Mijn vriendin was net vanuit Haarlem hier met mij komen samenwonen in Nijmegen dus ik moest dat ook inrekenen. Al die kilometers maken op de zondag en vaak afwezig zijn, ookal was de club om de hoek . De zaken werden sowieso anders toen onze dochter Jule in Juli 2022 is geboren. Ik had na Nijmegen nog wel gesprekken met andere clubs maar in mijn hart wist ik wel dat het klaar was.” En dus mag Janssen voor het tweede seizoen op rij zijn leven inkleden zonder hockey: “Het is grappig om te zien hoe de ruimte zo ingenomen wordt door andere dingen.”
Boaz met zijn dochter Jule – eigen archief
In gesprek met de leermeester merk je snel dat het, zeker waar het hockey betreft, veel gaat over procesmatige zaken. En dat terwijl hij het woord nauwelijks expliciet uitspreekt. Janssen: “Ja inderdaad, ‘vertrouw in het proces’. Je stelt iemand aan, laat ze dan doen wat ze moeten doen en dat uitvoeren binnen de cultuur die er is.” Zijn falende coaches volgens hem dan ook niet te veel met het zogenaamde proces bezig? Dat zou kunnen volgens Janssen: “Maar waar ik een veel grotere hekel aan heb is coaches die zeggen: ‘ik had mijn spelers er zo vaak voor gewaarschuwd’. Of coaches die spreken van het project. Alsof een sportteam en alles daaromheen van de coach zelf is.” Als we Janssen vragen naar het goede voorbeeld, antwoordt hij dat hij Arne Slot wel bewondert. “Ik geniet als ik hem hoor praten. Hij is weloverwogen, genuanceerd, neemt de tijd voor iedereen, geeft antwoord en hij aanvaart de consequenties van zijn keuzes.”
Hockey mist hij eigenlijk niet. Hoewel hij de dertig minuten voor en na de wedstrijd zelf best nog wekelijks zou willen meemaken. Zonder de rest. Hoe ouder hij werd, hoe minder hij zaken begon te zien als uitdagingen en meer als irritaties. En wanneer we naar het cv van de voormalig coach kijken, is het misschien ook makkelijker om te begrijpen waarom het hockeyen niet meer per se hoeft.
Als startend jeugdlid heeft Janssen het spelletje geleerd bij AMHC 65 (later gefuseerd tot HC Derby). Een verhuizing naar Zuid-Limburg bracht hem naar de lokale vereniging Hockeer in Cadier en Keer waar hij alle jeugdelftallen doorliep en ook begon met het trainen en coachen van anderen. Voor zijn studie Geschiedenis ging hij naar de stad Nijmegen, waar hij bij NMHC Nijmegen verder ging met het trainen van de mini’s om later door te groeien met een paar talentvolle lichtingen en onder ander MC1 naar NK-winst te leiden. “Dat was mijn echte opleiding. Er was zo veel deskundigheid en expertise in de trainersgroep. We sparden veel en leerden van elkaar…heerlijk!”
Janssen maakte echt stappen, maar richting het young professional bestaan moest hij keuzes maken. Na een diploma Geschiedenis volgde een studie Amerikanistiek. “Toen speelde ik nog bij H2 en de dubbele weekenden met het coachen op zaterdag was op een gegeven moment wel even genoeg.”
Ook de KNHB behoort tot het CV van Janssen. Samen met collega Thom Terwee bracht hij nieuw leven in de KNHB-opleidingen. Een leerzame tijd waar Janssen aan tafel mocht zitten met mensen die toen inhoudelijk echt veel te vertellen hadden. Na 2,5 jaar op het bondsbureau ging een andere deur open en werd hij de eerste trainer-coach van HCQZ dames 1. Zij debuteerden als fusieclub (ZOW en Quick gingen samen) in de eerste klasse. De ploeg promoveerde direct. QZ D1 groeide uit tot een lastig te bespelen tegenstander en een stabiele ploeg in de overgangsklasse (toen nog het tweede niveau van Nederland). Janssen: “Zo’n fusie is uniek. Er komt zoveel bij kijken. Twee culturen komen bij elkaar en er is altijd iemand die ergens iets van vindt. Ook zorgen sommigen voor een soort kampscenario. In welk kamp zit je dan? Ik vind de sleutel voor een fusieteam om iets nieuws neer te zetten en nieuwe mogelijkheden te bekijken. Je moet niet kijken naar wat er voorafging.” Toch komt al het moois ook tot een eind. Na jaren succes stopt Janssen bij QZ: “Ik wilde graag werken in een sfeer waar de spelers constant in de net niet comfortzone zitten en opereren. Wanneer alles in orde is, ben ik klaar.”
Toch kwam een droomtransfer naar een linkerrijtje OVK-team of underdog hoofdklasser niet tot stand. Een uitstapje naar de Dames 1 van ETUF in Essen (Duitsland) volgde. Daar stak hij vooral op cultureel vlak veel van op. “De Duitse clubcultuur is veel indirecter en ik heb moeten leren om tussen de regels door te lezen. Ik had ook veel scepsis over bepaalde zaken die daar normaal waren zoals fitness en conditietraining, ik vond zelf dat het ook met stick en bal kon. Het was een flink stuk rijden en wanneer je het proces niet echt op gang krijgt, ga je eerder twijfelen.” Een goed voorbeeld van dat tegenvallende proces was de trainingsopkomst: “In hun cultuur kregen studie en werk altijd voorrang. Ik ben talloze keren de auto ingestapt met een verwachte opkomst van zestien dames op de training en toen ik aankwam stonden er acht op het veld. De clubstructuur is ook gebaseerd op een latere rijping van de jeugd, dus daar kon ik geen gebruik van maken. Allemaal prima, ik kwam werken in hún cultuur en dat accepteerde ik volledig, maar hockeyend ben ik daar als trainer-coach niet vooruitgegaan.”
Na deze kleine tegenvaller gingen twee deuren gelijktijdig open voor Janssen: het Montessori college in Nijmegen en de kersverse fusieclub HC Tilburg. Tilburg was voor hem aantrekkelijk, daar hadden ze alles wat ETUF niet had: 2000 leden, veel potentie in de jeugd en een samenwerking met een kanjer als Roger van Gent. “Voor hem heb ik heel veel respect. Hij kon z’n goed verhaal neerzetten waardoor iedereen om hem heen ging bewegen, prachtig om te zien van dichtbij.” Tilburg zat tevens in de lift. H1 promoveerde destijds naar de Hoofdklasse en de club had ambities voor D1 (toen een middenmoter in de OVK, red.). Twee situaties waren tekenend voor mijn drie jaar bij Tilburg. Ten eerste heb ik een bestuurswisseling meegemaakt waarbij ik voelde dat alle rust, vertrouwen en back-up ineens verdween. Degene die met mij het contract tekenende was iemand anders dan de persoon die mijn afscheidsspeech gaf. Ten tweede kwam het er op het veld niet uit, of het kwam er wel uit maar was de ervaring verschillend. In twee opeenvolgende seizoenen kwamen we in een situatie waar het jaar ervoor slechter voelde dan het werkelijk was, en het tweede jaar beter was dan het voelde.”
Na dit Brabantse avontuur sloot de coach drie seizoenen aan bij Huizen. Met Huizen promoveerde hij, pijnlijk genoeg ten koste van Nijmegen, naar de hoofdklasse. Vervolgens eindigde hij voorlopig zijn coachbestaan bij dit Nijmegen. Janssen sluit af: “Het grappige is dat na al die jaren achter elkaar met QZ, ETUF, Tilburg, Huizen en Nijmegen het bij elke club een andere clubfunctionaris was die me aanstelde als die me liet gaan. Op zich niet gek; vrijwilligers hebben het druk en er komen vaak nieuwe mensen in een nieuwe situatie. Zij hebben wellicht ideeën die anders zijn. Van de buitenkant zijn er altijd heel veel mensen die invloed willen uitoefenen en weten wat nog beter kan. Maar nooit is iemand naar me toe gekomen om te vragen waar ik mee bezig was en of ze mij verder konden helpen.
We sluiten het gesprek af met 8 vragen die moeten helpen een completer beeld van Boaz Janssen te krijgen:
#1 Was je misschien ook getypeerd als een vrouwencoach?
“Dat zou kunnen, maar voor beide geslachten geldt dat je eigenaar moet zijn van je eigen proces. Om stappen te kunnen maken vind ik dat men ‘in beweging’ moet blijven, ook al schuurt het hier en daar. Alle spelers en speelsters hebben baat bij iemand die consequent is in doen en laten en dat ook laat zien. Ik ben nooit bang geweest om mannen te coachen, ik sta stevig in mijn schoenen.”
#2 Volg je het hockey nog?
“Een beetje maar. Eigenlijk zijn het de coaches die me het meeste interesseren. Paul van Ass en Jeroen Delmee zijn beiden zeer fascinerend om te volgen en naar te luisteren. Toevallig zijn ze beiden bondscoach, maar ik vind ze interessant om heel andere redenen.
#3 Wat zouden alle trainers nog meer en beter kunnen?
“Ik denk dat er nog heel veel te winnen valt met een wat meer psychologische aanpak bij jongere spelers om meer en beter hun intrinsieke motivatie aan te wakkeren. Eigenlijk alles om meer betrokkenheid te krijgen. Trainers en coaches zijn in dienst van een vereniging en zouden meer mogen doen voor verenigingsbelang. Dit geldt voor elk niveau, het is notabene je cultuur en je sport. Wellicht zijn er nog te veel halers en niet genoeg brengers in het hedendaagse hockey.”
#4 Heb je dan ook advies voor mensen die een seniorenteam nu gaan trainen of coachen?
“Goed luisteren naar alles om je heen, maar dicht bij jezelf blijven. Dan weet je altijd waar het aan ligt wanneer het misgaat of waar je voldoening uit haalt wanneer het goed gaat.
#5 Welke gedragsnormen moet men volgens jou verbeteren binnen de sport?
“Ik ben helaas niet het beste voorbeeld geweest, maar dan toch de omgang met de arbitrage en met elkaar. We hebben net een WK Rugby gehad waar we hebben kunnen zien hoe dat anders kan.”
#6 Welke coachclichés krijgen juist niet genoeg krediet?
“Vergeet niet al de levenslessen die we spelers kunnen geven. Er zijn zo veel momenten dat je stiekem als coach een rol van betekenis kan spelen, zeker op mentaal vlak.”
#7 Maken leraren betere trainer-coaches?
“Nee niet per se. Binnen het onderwijs staat ontwikkeling voorop en komt prestatie pas om de hoek kijken bij de eindexamens. In sport moet je wekelijks presteren en tussendoor jezelf ontwikkelen. Dit vraagt heel andere dingen van je doelgroep en jezelf als begeleider. Ik zou zeggen dat je in beide rollen kunt genieten van de kleine dingen: wanneer het kwartje valt bij een leerling of een speler om ze net wat verder te kunnen helpen.”.
#8 Wat waren je USP’s als trainer coach?
“Dat ik eerlijk ben. Ik denk dat ik een bovengemiddelde trainer en coach was, maar in beide facetten geen echte uitblinker. Terwijl er betere coaches zijn dan ik, kon ik altijd zinnige oefenvormen bedenken en uitvoeren. Ik kon gedegen analyses maken en een groep aansturen. Tegenwoordig weet ik niet hoe het allemaal zou moeten. Misschien gaan we wel in de richting van specialistische trainers en daarboven een people manager?”
Bij het verlaten van het filosofielokaal gaat Janssen via een andere deur door naar het volgende gesprek. Toch typerend voor zijn verhaal: de ene deur gaat dicht en een andere gaat open.